“Hoeveel moeten er nog komen?” vroeg Elda op fluistertoon.
“Ik weet het niet,” antwoordde Mortain. “Vader heeft al zijn vazallen uitgenodigd. Ik weet dat er tenminste vijf graven zullen komen, en minstens evenveel baronnen. Maar tot nu toe heeft elke graaf ook zijn eigen vazallen meegenomen, om nog maar te zwijgen van alle ridders.”
Elda slaakte een zucht terwijl ze met haar vingertoppen over de rand van haar beker schoof. Ze bevond zich aan het hoofd van de zaal, en was aan de rechterkant van de hertogelijke tafel gezeten. Haar rug voelde al stijf van het lange rechtop zitten in de houding die juffrouw Merinda van haar eiste. Voor haar zag ze de grote ridderzaal, lang en breed met tegenover haar de deur. Lange tafels waren uitgestald en vormden een pad van de deur naar de hertog. Zes stenen pilaren, drie aan weerszijden van de zaal, ondersteunden het gewelfde plafond. De ramen langs de zuidmuur, links van Elda, lieten het laatste bleke zonlicht van de dag door. Binnen werd de ruimte verlicht door kandelaars en fakkels. Het geroezemoes had toegenomen naarmate meer gasten hadden plaatsgenomen. Eerst had Elda nog flarden van gesprekken op kunnen vangen. Ondertussen was het onmogelijk geworden om een gesprek van de heren te volgen.
Al zeker een uur werd de ene na de andere heer aangekondigd door de herauten, en elke keer liepen ze de grote zaal door, en begroetten de hertog en zijn vrouw. Sommigen spraken kort met Mortain en een enkeling groette Elda beleefd.
“Op deze manier zitten we hier met middernacht nog,” klaagde ze vermoeid. Haar schouders zakten omlaag terwijl ze aan haar glas friemelde. Ze voelde de afkeurende blik van juffrouw Merinda in haar rug. “We zullen nooit antwoorden van je vader krijgen.”
“Dat zal wel meevallen,” zei Mortain grinnikend. Zijn ogen gleden de zaal rond. “Het grootste deel van de tafels is al gevuld, dus ik denk dat we enkel nog de laatste gasten afwachten.”
“Kunnen ze niet in ieder geval het eten serveren? Ik had al honger toen ze eerste gast aankondigden.” Rommel. Haar maag leek haar woorden te willen bevestigen.
“Zometeen zul je kunnen eten zoveel je wilt. Vader heeft groots laten uitpakken voor het maal. Er is wild, stoofpot en pasteien, het lekkerste brood en wijn uit Varlia. Ik zelf vind onze eigen wijn het lekkerste, maar die uit Varlia—”
Trompetgeschal viel hem in de rede. Er werd een nieuwe gast aangekondigd. De heraut stapte naar voren, hief zijn kin en riep toen luid: “Gearriveerd is heer Jolmer van Fallar, graaf van Fallendal en baron van Esdur en Araplyn, vergezeld door zijn edele gemalin gravin Mya en hun gevolg!”
Achter hem verscheen een oude heer, met een grijze baard, en kort grijs haar dat om de kale plek om zijn hoofd heen groeide. Hij was gekleed in een simpele tuniek, met een rood en wit veld, boven een donkere maillot. Over zijn rechter schouder droeg hij een witte mantel, met een fijn patroon ingeweven. Elda vond zijn kleding minder uitgesproken dan dat van de andere aanwezige heren, en zijn houding scheen haar minder trots. De hand van de graaf lag in die van zijn vrouw, die er veel jonger uit zag. Ook zij was gekleed in een simpele, doch elegante rode jurk. Achter het paar liepen twee ridders, één in een rode tuniek en de andere in een witte. Vanuit haar ooghoek zag Elda hoe Mortain met opgetrokken neus naar de heer keek.
“Wie is dat?” vroeg Elda aan hem.
“Dat is graaf Jolmer. Hij heeft mijn vader zijn titels gestolen.”
Elda keek van Mortain naar de man, die op de tafel van de hertog af kwam gelopen. Heer Jolmer leek haar nauwelijks machtig of imposant genoeg om titels van de hertog te stelen. Evenmin kon ze zich voorstellen waarom de heer bij het feest aanwezig zou zijn.
“Waarom is hij hier als hij titels van je vader heeft gestolen?”
“Nou,” begon Mortain wat aarzelend, “hij heeft ze niet precies gestolen. Toen mijn grootvader stierf is hij tot graaf gekroond voordat mijn vader naar Fallar kon afreizen om de titel te erven. Vandaag is hij hier om een eed van trouw te zweren aan mijn vader.” Er verscheen een glimlach om de mond van Mortain, en hij haalde kort uit door zijn neus.
Ondertussen was heer Jolmer bij de tafel aangekomen, en maakte een lange, diepe buiging voor de hertog. De hertog stond op en spreidde zijn armen bij wijze van ontvangst.
“Gegroet, mijn waarde hertog Deiniol van Arnallan,” sprak heer Jolmer met een diepe stem. “Het is mij een eer hier door u verwelkomd te worden. Het doet mij deugd de rechtmatige heerser over deze landen weer thuis te zien aan zijn hof.”
De manier waarop hij de hertog probeerde te vleien ontging Elda niet. Hij zal zich ongetwijfeld bewust zijn van zijn positie, dacht ze bij zichzelf.
De hertog antwoordde beleefd. “Uw aanwezigheid is zeer gewaardeerd, en niet in het minst onbelangrijk. Om de Verlosser van Danithal in ons midden te hebben is een grote eer. Zonder uw heldhaftige aankomst hadden wij die slag zeker verloren. Ik ben daarom dankbaar dat u uit uw mooie stad wilde afreizen, zoals u toen ook deed, ik zou haar niet graag achterlaten als zij van mij was.”
Heer Jolmer reageerde met een geheven kin en brede glimlach. “Dat zou ik ook niet doen, als de gelegenheid niet zo indrukwekkend was. Ik kan nu al zien dat het feest uw grootsheid eer zal doen.”
De hertog beantwoordde de woorden van de heer met een glimlach en een opgetrokken neus.
Elda bekeek de twee heren geïnteresseerd. Zoals ze tegenover elkaar stonden was het contrast schrijnend. Waar heer Jolmer was gekleed in een bescheiden dracht van simpele kleuren en stoffen, droeg de hertog uitbundige en indrukwekkende kleding. Over zijn rechter schouder droeg hij een mantel van dikke, ivoorkleurige wol, met gouden florale patronen. Daaronder was hij gehuld in een rode tuniek van fluweel, met gouden bloemen en sterren opgeborduurd over zijn ceremoniële maliën, met afwisselend metalen en gouden ringen. Om zijn hoofd droeg hij zijn hertogelijke kroon, van goud en met rode en helder witte edelstenen ingelegd.
Heer Jolmer gebaarde dat zijn schildknaap naar voren moest komen, en sprak de hertog weer toe. “Het spreekt voor zich dat ik niet zonder geschenken ben gekomen!” De ridder in het rood, een jonge knaap, toverde een flacon tevoorschijn gevuld met helder water.
“Dit hier is water uit de haven van Fallar, uit de baai van Arnac. Ik overhandig het u hier, vandaag, als symbool voor de toegang tot mijn havens, en daarmee de baai die ik u verschenk.”
De hertog nam de flacon voorzichtig aan en bestudeerde hem een moment alvorens hij hem aan een dienaar overhandigde.
“Ik dank u zeer, heer Jolmer,” zei Deiniol plechtig. “De bedienden zullen u uw plek wijzen en—”
“Excuseer,” onderbrak de heer de hertog, “voordat uw bedienden mij naar mijn plaats begeleiden, heb ik nog een ander geschenk voor u.”
Elda bespeurde het gezicht van de hertog voor een reactie, en merkte op hoe zijn schouders zich spanden.
De tweede ridder met de witte tuniek kwam naar voren en bracht een grove steen tevoorschijn, zo groot als een appel. “Mijn heer, hierbij overhandig ik u ook een steen, genomen uit het poorthuis van mijn stad, als symbool van de toegang die ik u tot mijn landen verleen. Moge uw aanwezigheid haar vaak sieren.” Hij boog zijn hoofd naar de hertog.
Deiniol nam de steen aan en gaf deze direct aan een bediende die hem wegbracht. “Dank u, heer Jolmer, uw geschenk wordt zeer gewaardeerd. Echter, uw grootste geschenk moet nog volgen, later vanavond. Volgt u nu de bedienden die u uw plaats zullen wijzen.”
Daarna boog de hertog, maar het viel Elda op dat hij korter en minder diep boog dan hij voor andere heren en dames had gedaan.
Heer Jolmer leek zich er weinig van aan te trekken en keerde de hertog de rug toe, wat hij ook met een achteloosheid deed die Elda tot nu toe niet eerder had gezien.
Hij werd begeleid naar een plek, voorbij de hoger geachtte gasten, ver van de hertog vandaan, waar hij en zijn vrouw tussen een aantal baronnen en ridders mochten plaatsnemen.
“Ik krijg niet de indruk dat die twee elkaar mogen,” zei Elda tegen Mortain.
Mortain keek haar niet aan en trok een zuur gezicht terwijl hij keek naar heer Jolmer en hoe hij in gesprek was met zijn buren.
“Vind je het gek? Niemand houdt van een dief, zeker niet een dief als heer Jolmer. Maar blijkbaar heeft hij nog een ander geschenk meegebracht. Een geschenk waarvan mijn vader lijkt te verwachten dat het een hoop goed zal maken. Ik ben benieuwd wat het is.”
“Ik ben anders meer benieuwd naar wat je vader vanavond te zeggen heeft,” antwoordde Elda. “Ik kan al sinds gisterenavond aan niets anders meer denken.”
“Dat ook, ja,” zei Mortain, die eindelijk zijn blik los maakte van heer Jolmer. “Hoewel mijn nieuwsgierigheid wel is afgenomen.” Hij leunde achterover in zijn stoel, terwijl hij met zijn vingers op zijn armleuningen trommelde. “De aanwezigheid van al deze heren voorspelt weinig spannends, en steeds meer vermoed ik dat mijn vader alleen maar nieuwe wetten, rechten, plichten, of een combinatie van dat alles zal aankondigen.”
“Nou, ik hoop dat je vader meer dan alleen dat mee te delen heeft. Ik zou graag eindelijk eens antwoorden willen, in plaats van alleen maar meer vragen.”
“Ach, Elda,” zei Mortain hardop, en Elda was er een moment van verrast, “wat is er in de hoofdstad gebeurd dat jou zo aan gaat?”
“Ja, nou, dat weet ik dus niet.” Elda ademde diep in, en leunde nu ook achterover in haar stoel. “De laatste tijd doet iedereen vreemd als ze mij zien. Ze stoppen met fluisteren, of kijken me meelijwekkend aan. De hofmeisjes weten er zeker iets van, maar zeggen dat ze er niets over mogen vertellen. Zelfs juffrouw Merinda is minder streng voor me. Normaal zou dat mij blij maken, maar nu, nu iedereen mij anders behandeld, had ik liever gehad dat zij nog net zo streng voor mij was als eerst.
Ik weet niet wat er aan de hand is, maar het is begonnen toen het nieuws over de terugkeer van je vader het kasteel bereikte. Daarom denk ik dus dat het iets te maken heeft met wat er in de hoofdstad is gebeurd of besproken.”
Mortain was even stil. “Ik snap het,” zei hij daarna zachtjes, terwijl zijn ogen op de aanwezige gasten waren gericht. “In elk geval heeft vader gezegd dat hij vandaag meer zal delen. Ik denk dat je vanavond meer te weten zult komen.”
Elda voelde dat Mortain haar niet aan wilde kijken terwijl hij die woorden sprak en dat gaf haar een onbehaaglijk gevoel. Dacht hij dat ze vanavond antwoorden zou krijgen, of wist hij dat?
“De enige die mij niet anders behandeld ben jij,” zei Elda. “Als jij iets over mij had gehoord zou je het me vertellen, toch?”
Mortain gaf niet meteen antwoord, en leek te overwegen wat hij zou zeggen. Zijn twijfel deed weinig om Elda haar achterdocht te temperen.
Juist nu, nu iedereen geheimen voor haar leek te hebben, wilde ze Mortain kunnen vertrouwen.
“Je zou het me zeggen, toch?” Deze keer was het meer een smeken dan een vraag.
Mortain keek haar eindelijk aan, en zijn ogen stonden vriendelijk zoals ze altijd stonden als hij naar haar keek. Ze bekeek ze goed, beter dan normaal, op zoek naar iets van bedrog. Maar ze zag het niet, en dat stelde haar gerust.
“Elda, ik—” begon Mortain, maar hij werd onderbroken toen een trompet opnieuw het arriveren van een nieuwe gast aankondigde.
De heraut stapte voor de zoveelste keer naar voren, en riep met galmende stem, “Gearriveerd is vrouwe Muira van Soldon, gravin van Thorglan, vergezeld door haar gemaal heer Rowan van Harling en hun gevolg!”
Ditmaal trad een schone vrouw de grote zaal binnen. Vrouwe Muira was lang en sterk, en liep met een trotse, doch lichte tred. Ze hield haar kin omhoog, en haar borst vooruit, precies zoals juffrouw Merinda Elda altijd opdroeg. Onwillekeurig rechtte ze haar rug, en hief haar kin op.
De vrouwe was gekleed in een lange, zware jurk van kobalt blauw fluweel. Daarover droeg zij een helder witte, asymmetrische mantel die over haar rechter schouder hing, met het uiteinde verbonden aan haar linker mouw. Zowel de jurk als de mantel waren versierd met bloemen: gouden bloemen op haar jurk, en rode bloemen op de mantel.
Haar gezicht had zachte, maar uitgesproken vormen. Echter, wat werkelijk de aandacht trok waren haar grote, donkere ogen, vurig en alert. Golvende krullen omlijstten haar gezicht en reikten tot aan haar onderrug en boven op haar hoofd droeg zij een eenvoudige, maar elegante kroon.
De gratie waarmee zij door de zaal liep deed Elda denken aan de hertogin, en haar ogen schoten vlug opzij naar vrouwe Karyn. Die zat rechtop en onbewogen naast de hertog, met haar blik vooruit gericht. Elda zag geen glimlach.
Toen Elda haar blik weer op de vrouwe richtte, viel het haar op dat het geroezemoes in de zaal was stilgevallen op een manier zoals dat nog niet was voorgevallen. Het was moeilijk om haar blik af te wenden, alsof vrouwe Muira een magische kracht bezat die de volledige aandacht opeiste.
De man van vrouwe Muira had een veel minder dominante aanwezigheid, en in feite merkte Elda hem niet eens op, totdat de gravin en haar man bijna voor de hertog stonden. Hij was minstens even lang als zijn vrouw en zijn blonde haar was kort geknipt. In plaats van naast haar, leek hij wat achter zijn vrouw te staan, en dat voelde op de een of andere manier gepast. Heer Rowan leek Elda niet het soort man veel op de voorgrond trad.
Dat bleek onder meer uit de manier waarop hij gekleed was. Zijn kleding weerspiegelde die van zijn vrouw: een blauwe mantel die hij over zijn linker schouder droeg, over een witte tuniek met rode zomen. Rijke versieringen zoals op de kleding van de gravin ontbraken echter, en heer zag er op die manier bescheiden uit.
Enkele passen achter de heer stonden drie ridders, een vrouw vooraan, geflankeerd door twee mannen. De achterste ridders waren gekleed in blauwe tunieken over maliën, met witte pantalons en mantels. De vrouw was gekleed in een lange tuniek van blauw en wit, met daaronder een maliënkolder. Ook droeg ze een donkere, rode mantel. Onder haar arm droeg zij een helm. Haar ogen waren helder blauw, en haar blonde haar was opgestoken, met losse plukken waardoor Elda de indruk kreeg dat het niet lang was. Haar gelaatstrekken waren hard en scherp, en over haar wang liep een lang litteken.
Nu boog vrouwe Muira voor de hertog en de hertogin, en haar man en de ridders volgden haar voorbeeld. De hertog beantwoordde het gebaar door op te staan en zelf ook een diepe buiging te maken. De hertogin volgde zijn voorbeeld, behalve dat zij niet zo diep boog als de hertog.
“Welkom, vrouwe Muira! En welkom heer Rowan!” De blik van de hertog was enkel op Muira gericht. “U bent de laatste gast die wij verwachtten, en daarbij ook nog eens laat. Dat had ik van u niet anders verwacht.”
“Dank u, mijn heer!” antwoordde vrouwe Muira met een stem, zoet als honing, die de ruimte leek te vullen met een warme gloed. “Ik zou u om vergiffenis vragen voor mijn late komst, maar ik ken u goed genoeg om te weten dat u het al vergeven heeft.”
Terwijl ze deze woorden sprak, had ze een vrolijke twinkeling in haar ogen. Elda verwachtte een strenge reactie van de hertog, maar in plaats daarvan leek hij erg ontspannen, haast vermaakt.
“Daarin heeft u gelijk. En bovendien doet het mij deugd u hier te zien. Ik was bijna onder de indruk dat u ons vandaag niet zou verblijden met uw aanwezigheid.”
“U had beter moeten weten, hoewel het waar is dat het te lang geleden is dat ik de gastvrijheid van Caer Twyrif heb mogen ervaren.”
“Te lang geleden is het zeker. Maar nu bent u hier, en daarmee is ons gezelschap compleet. Neemt u plaats aan tafel, en uw ridders zullen door de bedienden naar hun plek worden begeleid. Daarna kan het feest beginnen.”
De gravin maakte nog een diepe, hoewel nonchalante buiging voor de hertog en hertogin. De hertog beantwoordde het gebaar. Hertogin Karyn daarentegen, leek in geen enkel opzicht vermaakt. Haar blik was onbewogen, haar kaken zichtbaar gespannen en haar buiging nauwelijks zichtbaar. Vrouwe Muira trok zich er weinig van aan en liep langs de tafel, richting de plek die voor haar was gereserveerd. Na haar waren nog een stel heren en vrouwen binnen gekomen, die waren voorgesteld als vazallen van gravin Muira. Deze stapten nu naar voren en wisselden eerbiedige woorden met de hertog uit.
Vrouwe Muira streed elegant langs de tafel, maar voor Mortain hield zij halt, en keek de jonge heer vriendelijk aan.
“Gegroet, Mortain!” zei de vrouwe terwijl ze licht haar hoofd boog. “Het is goed je weer te zien. De laatste keer dat ik je zag begon je net de zwaardkunst te beoefenen. Je bent een hoop veranderd, maar ik zie dat je nog steeds de heldere ogen van je grootmoeder hebt.”
“Dank u, vrouwe Muira,” antwoordde Mortain vriendelijk. “Ik heb de ogen van mijn grootmoeder nooit mogen bekijken, maar ik hoor het vaker, dus ik zal het als een compliment beschouwen.”
“Dat is het zeker,” zei de vrouwe met een lach. “En als je de ogen van je grootmoeder wilt zien, hoef je slechts in die van je vader te kijken.”
Rommel, rommel.
Geschrokken legde Elda haar hand op haar maag. De gravin wendde nu haar blik op Elda en bekeek haar met een glimlach.
“Ik neem aan dat dit jij Eldryssa bent?”
Elda knikte ongemakkelijk naar de gravin. “Ja, vrouwe.”
“U hebt gelijk, vrouwe Muira,” vulde Mortain aan. “Laat mij u voorstellen aan mijn verloofde, Eldryssa van Asterfyld.”
Vrouwe Muira maakte een bescheiden, maar respectvolle buiging. “Het is me een genoegen je eindelijk te mogen ontmoeten, Eldryssa! Ik heb veel over je gehoord, en niets dat dat ik niet kan waarderen.”
Elda wist niet goed hoe ze moest reageren, en nog voordat ze antwoord kon geven ging de vrouwe verder.
“Je bent verbaasd,” zei vrouwe Muira op zachte toon. “Dat is begrijpelijk. Deze plek heeft de gewoonte men kleiner te maken, maar ik zie een vuur in jou.”
Elda wist niet wat ze moest zeggen. De hele avond hadden de gasten enkel beleefdheden met Elda uitgewisseld, niet meer dan een paar woorden. Niemand had zoveel aandacht voor haar gehad als vrouwe Muira nu had. Enkel misschien juffrouw Merinda, wiens gefrustreerde blik ze constant in haar rug voelde prikken wanneer ze haar houding niet vasthield.
Nu had juffrouw Merinda echter niets te klagen; Elda zat kaarsrecht terwijl de vrouwe tegen haar sprak, met haar handen keurig voor zich gevouwen en haar kin omhoog.
Elda keek de vrouwe nu voor het eerst aandachtig aan, en kon de grote, donkere ogen van de gravin nu van dichtbij zien. Ze waren zwart omlijnd, en hun bruine kleur was donker als een meer dat onzegbare diepten verborgen hield. Desalniettemin hadden ze een warmte die het aangenaam maakte de diepte te trotseren.
“Ik hoop dat we vanavond nog een kans krijgen elkaar te spreken,” ging de vrouwe verder, en Elda wist niet zeker of ze het tegen Mortain had, of tegen haar. Daarna boog ze nogmaals en liep naar haar plek.
Elda volgde de vrouwe met haar blik, en zag hoe ze niet ver van hen vandaan, aan één van de voorste tafels ging zitten. Heer Rowan nam plaats naast haar, terwijl de ridders plaatsnamen op de lange banken langs de muur.
Rommel.
De vrouwe wierp Elda een blik en een glimlach toe. Elda was bang dat de vrouwe haar maag had gehoord en wendde snel haar blik af . Ze voelde zich haast betrapt, hoewel dat niet alleen met het rommelende geluid te maken had.
Elda wendde zich tot Mortain. “Wie was dat?” vroeg ze, niet in staat haar verbazing te verbergen.
Nu wierp Mortain een blik op de vrouwe en glimlachte beleefd. “De vrouwe is een oude kennis van mijn vader. Ik geloof dat ze bijna even oud zijn. Toen ik heel jong was, was ze vaak op Caer Twyrif, maar sinds de oorlog is ze hier minder geregeld.”
“Hoezo komt ze hier niet meer?” vroeg Elda nieuwsgierig, met haar hand op haar maag die voor de zoveelste keer rommelde.
“Tijden van oorlog lijken mij niet de meest geschikte gelegenheden voor feesten,” zei Mortain op speelse toon. “Bovendien was mijn vader in die tijd vaak weg van huis.”
“Ik kan mij niet herinneren dat zij hier eerder is geweest, anders had ik het zeker onthouden.”
“Nee, dat klopt. De laatste keer dat vrouwe Muira op Caer Twyrif was, was met het zomerfestival, vlak voor de Vierde Campagne. Dat moet dan…” Hij keek omhoog terwijl hij nadacht. “Dat zal in 1249 geweest zijn.”
Elda wilde meer vragen, maar voordat zij haar mond kon openen begon de hertog te spreken.
“Mijn waarde gasten! Edele vazallen, ridders en onderdanen, evenals wel geëerde heren van buiten Arnallan! Uw aanwezigheid vervult mijn hart met vreugde en nu wij hier allen verzameld zijn, is het tijd om de feestelijkheden te laten beginnen.”
Met die woorden kwamen bedienden de ridderzaal binnen, en het eten werd geserveerd. Lange rijen van maaltijden werden opgediend op de tafels. Het was zoals Mortain had gezegd en beter. Verse groenten, vruchten en kruiden werden uitgestald, met een pan vol zout, fijn als zand, bij de hertog.
Voor een moment vergat Elda haar zorgen. Eindelijk kon ze aan haar honger toegeven.